-
1 trouver
trouver [troevee]1 vinden ⇒ ontdekken, ontwaren, uitdenken2 vinden ⇒ aantreffen, ondervinden, ontmoeten4 vinden ⇒ van mening zijn, oordelen5 vinden ⇒ noemen, aanwijzen♦voorbeelden:trouver à redire à qc. • ergens iets op aan te merken hebbentrouver la porte fermée • voor een gesloten deur staanje l'ai trouvé fouillant dans mon tiroir • ik heb hem betrapt toen hij mijn la doorzochtaller trouver qn., venir trouver qn. • iemand (gaan, komen) opzoeken〈 informeel〉 où avez-vous trouvé cela? • hoe komt u erbij?où peut-on vous trouver? • waar kan men u bereiken?→ plaisir〈 informeel〉 la trouver mauvaise, saumâtre • iets vervelend, zuur vinden1 zich bevinden ⇒ zijn, liggen, staan♦voorbeelden:1 se trouver court • niet verder kunnen, blijven stekense trouver laid • zich lelijk vindens'en trouver bien • zich er wel bij bevindense trouver mal • zich niet lekker voelença se trouve bien! • dat treft goed!1. v 2. se trouverv2) zich voelen3) blijken -
2 reprendre
reprendre [rəprãdr]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 weer nemen ⇒ hernemen, terugnemen, weer opnemen3 repareren ⇒ herstellen, bijwerken♦voorbeelden:1 reprendre connaissance, haleine • weer bij kennis, op adem komenreprendre la route • weer op weg gaanon ne m'y reprendra plus • dat zal me niet weer gebeurenv2) opnieuw groeien [plant]3) weer nemen4) repareren5) overnemen -
3 trouver à redire à qc.
trouver à redire à qc. -
4 trouver à reprendre à qc.
trouver à reprendre à qc.Dictionnaire français-néerlandais > trouver à reprendre à qc.
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский